De stormvloed van 1 februari 1953

Share this:
  • twitter icon
  • facebook icon
04 mei 2022

Van alle met het weer verband houdende rampen in de 20e eeuw, is de stormvloed van 1953 onomstotelijk de zwaarste. In de decenniumreeks neemt Jacob Kuiper ons mee naar de Watersnoodramp van ’53. In de nacht van 31 januari op 1 februari werd het water in Zuidwest-Nederland zo hoog opgezwiept dat de dijken het op meer dan 90 plaatsen begaven. In korte tijd verloren 1836 mensen het leven. De materiële schade was enorm, uitgedrukt in de Nederlandse valuta op dat moment, ruim anderhalf miljard gulden.

Een depressie die op vrijdag 30 januari 1953 tussen IJsland en Schotland lag, trok zuidoostwaarts en kwam 31 januari terecht tussen Schotland en Noorwegen. Aan de westflank ontwikkelde zich een stormveld dat in Schotland enorme schade aan het bosbestand toebracht. Het lagedrukgebied trok naar de Duitse Bocht terwijl het stormveld zich langs de Engelse oostkust zuidwaarts verplaatste.

In de nacht van 31 januari op 1 februari nam de wind op de zuidelijke Noordzee toe tot kracht 11 en stuwde daar steeds meer water op. In IJmuiden bereikte de wind gedurende 23 uren een uurgemiddelde van 72 km/u. Dat is ongewoon lang. Sinds 1898 had geen enkele storm die waarde langer vastgehouden dan 12 uren. De hoogste wateropzet in Vlissingen werd een aantal uren vóór het hoogwater (HW) van zondagochtend 03.24 uur bereikt, 310 cm boven het normale peil. Tijdens HW was de opzet nog 260 cm, waarbij het peil op 455 cm boven NAP uitkwam. Het water stroomde op talrijke plaatsen over de dijken, waarbij aan de landzijde veel uitspoeling van zand en klei optrad. De verzwakte plekken waren niet bestand tegen de waterdruk en begaven het. De vloedstanden gingen ver uit boven de tot dan toe bekende peilen. Over grote gebieden zijn ze 50 tot 70 cm hoger dan bij alle voorgaande stormvloedstanden Tijdens het volgende HW, ’s middags, braken de dijken op nog meer plaatsen. Op plaatsen waar ze ’s nachts al kapot waren gegaan, schuurden de dijkgaten verder uit.

De KNMI-weerkaart van 1 februari 1953, 1 uur ’s nachts. De stormdepressie ligt met zijn kern boven de Duitse Bocht. Bron: KNMI.

Springtij

Vaak wordt gezegd dat de desastreuze effecten van de 1953 stormvloed zijn vergroot doordat het hoogwater in die nacht geen gewoon hoogwater was maar een springtij. Springtij ontstaat twee maal per maand, steeds ongeveer anderhalve dag na het moment van volle of nieuwe maan. In de nacht van 31 januari op 1 februari was er inderdaad sprake van springvloed maar dit keer was er een beperkt extra effect omdat de maan in haar baan op grote afstand van de aarde stond. We spreken dan van een ’laag’ springtij. Twee weken eerder was het springtij zo’n 25 tot 35 cm hoger. Ook de hoogwaters die elkaar binnen twaalf uur opvolgen zijn nog verschillend, er is een laag en een hoog HW. Toevallig was het HW in de rampnacht een laag HW. Beide factoren resulteerden in een astronomisch effect dat 40 tot 50 cm minder hoog was dan tijdens het HW op 18 januari 1953. Doordat de storm zo lang aanhield, bleef het water ook bij eb zeer hoog. Ook de hevigheid van de storm was niet uniek. Er kwamen in de herfst en winter vaker stormen voor met dezelfde windkracht, soms zelfs hoger. De lange duur van de storm en de richting waaruit de wind kwam, bleken de voornaamste weerkundige factoren bij de ramp.

Was de ramp te voorzien?

In de 20e eeuw zijn er meer stormvloeden geweest. Berucht is die van 13 op 14 januari 1916. Naar aanleiding van de overstromingen destijds, richtte men de Stormvloedwaarschuwingsdienst op. Het opstellen van waarschuwingen voor gevaarlijk hoge waterstanden langs de kust werd aan het KNMI toebedeeld. De KNMI-meteorologen volgden de depressie op 31 januari ’53 nauwgezet. Aan de hand van het verwachte windveld werd een wateropzetberekening gemaakt. Bij de waarschuwingen gebruikte men twee termen, één voor ’flink hoogwater’ en die voor ’gevaarlijk hoogwater’. Hoeveel het peil boven de waarschuwingsgrens uit zou kunnen gaan werd niet benoemd.

Zaterdagochtend 31 januari gaf het KNMI een waarschuwing uit voor ’flink hoogwater’. De meteorologen zagen dat het stormveld van de depressie zich zodanig over de Noordzee zou uitbreiden dat direct na het hoogwater van die middag een nieuwe waarschuwing werd uitgestuurd, ditmaal voor ‘gevaarlijk hoogwater’ voor de komende nacht: ’31 januari 17.15 uur. Waarschuwing voor zware storm tussen west en noordwest, geldend voor alle districten van het Nederlandse kustgebied. Stormvloedwaarschuwingsdienst: 31 januari 17.47 uur. Gevaarlijk hoogwater voor Rotterdam, Willemstad en Bergen op Zoom’. In de nieuwsuitzendingen van 18 uur werd dat nog extra toegelicht.

Onmacht

Op het KNMI waren Dr. Bijvoet en Dr. Postma destijds de weerdienstleiders. Bijvoet had de avonddienst die duurde tot middernacht. Postma zou vanaf vier uur ’s ochtends weer dienst draaien. Tussen middernacht en vier uur was er normaal geen weerdienstleider aanwezig. Postma en Bijvoet beschouwden de situatie als bijzonder ernstig. Laat in de avond is Postma toch weer naar het KNMI gegaan om zijn collega af te lossen. Daardoor was de hele nacht iemand bereikbaar. In 1999 had ik een gesprek met Postma en vroeg hem hoe die avond en nacht verliepen. Postma: “Destijds werd om elf uur ’s avonds het laatste nieuwsbulletin via de radio verspreid, om middernacht klonk dan het volkslied en daarna gingen de zenders uit. Ik heb toen geprobeerd bij de radiodienst in Bussum mensen te vinden die één zender open wilde laten staan zodat ook ’s nachts via de radio nog berichten konden worden uitgezonden. Helaas zijn mijn pogingen jammer genoeg gestrand. Niemand durfde de verantwoordelijkheid voor die actie aan. Daardoor ontbrak de mogelijkheid om het publiek voortdurend te informeren over de ernst van de situatie. Het gaf mij en de mensen op de weerdienst een groot gevoel van onmacht.”

Uiteindelijk werd in Bergen op Zoom een peil van NAP + 517 cm vastgesteld, 117 cm hoger dan het grenspeil voor gevaarlijk hoogwater. Achteraf gezien is er tijdig en volkomen terecht gewaarschuwd. In de voorgaande decennia waren er meerdere zware stormen geweest die niet tot grote problemen hadden geleid Het effect van de verwachte verhoging bij de ’53-storm is daardoor misschien ook teveel onderschat.

Een tabel met de geregistreerde waterstanden van een aantal plaatsen in Zuidwest-Nederland rond 1 februari 1953, vergeleken met voorgaande stormvloedcijfers. Bron: Hemel & Dampkring 1953.

Overvallen?

Werd men dan destijds volledig verrast door de ramp of wist men dat de toestand van de dijken niet in orde was? Het antwoord op die vraag geeft journalist Kees Slager in zijn boek ’DE RAMP, een reconstructie’. In 1939 werd door de minister van Verkeer en Waterstaat de Stormvloedcommissie ingesteld. Er bestonden gerede vermoedens dat de hoogste stormvloedstanden in de toekomst overschreden konden worden. In juni 1946 werd een rapport gepresenteerd, waaruit bleek dat de Zeeuwse dijken aanzienlijke tekortkomingen vertoonden. Uitgaande van een vloedstand bij Hoek van Holland van 4 meter boven NAP zou het water in Zeeland over een lengte van 26 kilometer in een laag van 60 tot 99 centimeter over de dijken zou stromen.

Op 20 mei 1953 gaf de Directeur Generaal van Rijkswaterstaat, ir. A.G. Maris, de onderschatting van de stormvloedeffecten toe. “Een knap berekende superstorm, welk alles wat is waargenomen in de schaduw stelt, is een wankele basis voor het nemen van ingrijpende beslissingen. Wij wisten wel dat er een kans was, een kleine maar kwade kans in een onbestemde toekomst, maar wij geloofden er niet in, niet in die mate, dat wij bereid waren daar nu al andere dingen voor te laten.”


Terugblik op twaalf decennia onder hemel en dampkringOp 1 september 1901 werd de Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde (NVWS) opgericht vanuit het idee dat wetenschap toegankelijk moest zijn voor iedereen. In 2021 bestaat de vereniging (inmiddels ‘Koninklijk’) 120 jaar en het is daarmee de oudste populair-wetenschappelijke vereniging in Nederland. Om stil te staan bij deze mijlpaal verschijnt er elke maand een ‘long read’ van bestuurslid Jacob Kuiper, met een terugblik op een markant weer- en/of sterrenkundig verschijnsel uit dat decennium. Deze artikelen worden ook in het maandblad Zenit gepubliceerd, hét maandelijkse magazine voor weer- en sterrenkunde (neem met KNVWS-korting een half jaar het magazine op proef).